Bezittelijk voornaamwoorden in het Spaans
Een bezittelijk voornaamwoord is een type voornaamwoord dat wordt gebruikt om aan te geven dat iets aan iemand toebehoort of op een bepaalde manier met iemand verbonden is. In tegenstelling tot persoonlijke voornaamwoorden, die naar personen, dieren of dingen verwijzen zonder direct eigendom aan te geven, leggen bezittelijke voornaamwoorden de nadruk op eigendom, bezit of verbondenheid.
In het Nederlands zijn de bezittelijke voornaamwoorden onder andere: mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons/onze, jullie en hun. Deze voornaamwoorden stemmen overeen met de persoon (eerste, tweede of derde persoon) en het getal (enkelvoud of meervoud) van het bezittende onderwerp.
Bezittelijke voornaamwoorden in het Spaans, ook wel "pronombres posesivos" genoemd, worden gebruikt om aan te geven dat iets aan iemand toebehoort of in verband staat met een bepaald persoon. Net als in het Nederlands stemmen deze voornaamwoorden overeen met de persoon (eerste, tweede of derde persoon) en het getal (enkelvoud of meervoud) van het onderwerp dat iets bezit. Bovendien stemmen ze ook overeen met het geslacht (mannelijk of vrouwelijk) van het zelfstandig naamwoord waar ze naar verwijzen.
De Spaanse bezittelijke voornaamwoorden zijn:
Eerste persoon enkelvoud:
Mannelijk enkelvoud: mi (mijn)
Vrouwelijk enkelvoud: mi (mijn)
Tweede persoon enkelvoud (informeel):
Mannelijk enkelvoud: tu (jouw)
Vrouwelijk enkelvoud: tu (jouw)
Tweede persoon enkelvoud (formeel) en derde persoon enkelvoud:
Mannelijk enkelvoud: su (zijn, haar, uw)
Vrouwelijk enkelvoud: su (zijn, haar, uw)
Eerste persoon meervoud:
Mannelijk enkelvoud: nuestro (ons/onze)
Vrouwelijk enkelvoud: nuestra (ons/onze)
Tweede persoon meervoud (informeel):
Mannelijk enkelvoud: vuestro (jullie)
Vrouwelijk enkelvoud: vuestra (jullie)
Tweede persoon meervoud (formeel) en derde persoon meervoud:
Mannelijk enkelvoud: su (hun, uw)
Vrouwelijk enkelvoud: su (hun, uw)
Voorbeelden van zinnen met Spaanse bezittelijke voornaamwoorden:
Este es mi libro. (Dit is mijn boek.)
Tu chaqueta está en el pasillo. (Jouw jas hangt in de gang.)
Ellos adoran a su gato. (Ze zijn gek op hun kat.)